ECLI:NL:HR:2022:1148

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
21/03945
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak, die werd behandeld door de Hoge Raad der Nederlanden, is het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën niet-ontvankelijk verklaard. De zaak betreft een geschil over de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie, dat volgde op een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 9 augustus 2021. De belanghebbende, vertegenwoordigd door H.M. van Vliet, had verzet aangetekend tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank van 29 oktober 2020.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad de belanghebbende op 15 april 2022 had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor de betaling daarvan. Deze brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid, waarna adresverificatie plaatsvond en het griffierecht opnieuw werd opgevraagd. Ondanks deze pogingen heeft de belanghebbende het griffierecht niet voldaan.

Op 17 mei 2022 heeft de griffier een bericht in het digitale dossier geplaatst, waarin de belanghebbende werd uitgenodigd om te reageren op het niet betalen van het griffierecht. De Hoge Raad ging ervan uit dat de belanghebbende dit bericht had ontvangen. Aangezien de belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om het griffierecht te betalen, heeft de Hoge Raad op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/03945
Datum9 september 2022
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door H.M. van Vliet,
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 9 augustus 2021, nrs. AWB 20/1947 en AWB 20/1948, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 29 oktober 2020.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 15 april 2022 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna adresverificatie heeft plaatsgevonden en het stuk bij gewone brief is verzonden naar het adres van belanghebbende. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 17 mei 2022 een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid is gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet is betaald. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in dit digitale dossier is eveneens op 17 mei 2022 een notificatie verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 17 mei 2022. Belanghebbende heeft van de hiervoor bedoelde gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2022.