ECLI:NL:HR:2022:1144
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Het beroep was ingesteld door [X] te [Z], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 december 2021, nummer 20/00758. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 17 februari 2022 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling daarvan. Deze brief is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, maar het griffierecht is niet voldaan.
Vervolgens heeft de griffier op 1 juni 2022 belanghebbende in de gelegenheid gesteld om mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Deze brief is echter wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad en is daarna bij gewone brief verzonden naar het adres van belanghebbende. Ondanks deze pogingen heeft belanghebbende niet gereageerd.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. Het arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren J. Wortel als voorzitter, P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, met F. Treuren als waarnemend griffier.