ECLI:NL:HR:2022:1122

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
20/04155
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsfraude door verzwijging van vermogen in het buitenland en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1948, was aangeklaagd voor bijstandsfraude door het verzwijgen van vermogen en onroerend goed in Turkije. Het Openbaar Ministerie had de verdachte vervolgd, ondanks het verweer dat de vervolging niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat het benadelingsbedrag onder de drempel van € 50.000,- bleef, zoals bepaald in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude. De verdediging stelde dat de ontvangen bijstand in de vorm van een lening geen 'nadeel' was in de zin van de Aanwijzing.

Het hof had echter geoordeeld dat ook de ten onrechte verleende bijstand in de vorm van een krediethypotheek als 'nadeel' kon worden aangemerkt. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de lening terugbetaald moest worden, niet in de weg stond aan de kwalificatie als nadeel. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel en oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De uitspraak van het hof werd daarmee bekrachtigd.

De zaak benadrukt de toepassing van de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude en de criteria voor strafrechtelijke vervolging in gevallen van bijstandsfraude. De Hoge Raad bevestigde dat de beoordeling van het benadelingsbedrag en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in overeenstemming was met de geldende regelgeving.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04155
Datum27 september 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 3 december 2020, nummer 22-002724-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben M.M. Kuyp en J.L. Baar, beiden advocaat te Laren, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping door het hof van het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Het voert daartoe aan dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude (hierna ook: de Aanwijzing) door de verdachte te vervolgen, nu de door de verdachte verkregen bijstand in de vorm van een geldlening geen ‘nadeel’ is in de zin van die Aanwijzing.
2.2.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“zij in of omstreeks 2 maart 2006 tot en met 6 mei 2013 te 's-Gravenhage, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opgelegde verplichting(en), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk nagelaten aan de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten van de Gemeente Den Haag te melden dat zij, verdachte, toen en daar, althans in enig(e) tijdvak(ken) in die periode, in het bezit was van vermogen/onroerend goed in Turkije (te weten een woning gelegen [plaats] en/of 12.550m2 landbouwgrouwgrond gelegen [plaats]) zulks terwijl dit/deze feit(en) (telkens) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat dat/die gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming krachtens de (Wet werk en bijstand), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming.”
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het procesverbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Benadelingsbedrag
5. In het dossier, alsook in het vonnis van de politierechter, wordt herhaaldelijk gesproken over een bedrag van ruim een ton. Dit is het totale bedrag dat is ontvangen van de gemeente in de periode 2006 tot 2013. Op het voorblad van het dossier van de sociale dienst wordt ook dit bedrag van 101.799,55 euro genoemd en wordt opgemerkt dat de terugvordering voor hetzelfde bedrag zou zijn.
6. In 2006 is vastgesteld dat volgens de toen geldende gegevens, cliënte recht had op een WWB-uitkering en is ook een WWB-beschikking gewezen. Echter, de uitkering over de periode 2006 tot en met 2009, is niet in de vorm van de gift verstrekt die de WWB wettelijk gezien is. Artikel 50 WWB.
7. Voor deze periode is een krediethypotheek verstrekt. Dit is als gezegd een lening en geen gift. Voorts blijkt uit het dossier, met name bijlage 9 op p. 118 t/m 125 van het dossier, dat deze krediethypotheek sowieso moest worden terugbetaald, los van de vraag of al dan niet de inlichtingenplicht is geschonden, daar is destijds door de dSZW al een schrijven met betalingsvoorstel van € 100,- per maand over aan cliënte en wijlen haar echtgenoot gericht.
8. De sociaal rechercheur merkt ook op:
“Ik zag dat naast de al bekende vordering krediethypotheek en vordering ontstond over de periode 17 december 2009 tot en met 5 mei 2013, zijnde netto € 44.975,40 hetgeen (inclusief fiscale ophogingen) uitkwam op bruto € 50.137,28 (bijlage 13, blz. 157 t/m 179).”
9. De bestuursrechtelijke terugvordering is ook voor dit bedrag van netto 44.975,40 euro, zo blijkt uit de in het dossier gevoegde besluiten, beslissingen op bezwaar en uitspraken van de rechtbank en de CRvB in de bestuursrechtelijke beroepsprocedure (bijlage 15 tot en met 18).
10. Anders dan de sociaal rechercheur stelt, is de terugvordering dus niet voor het bedrag van ruim een ton, de terugvordering bedraagt bruto ca. een halve ton, netto bijna 45.000 euro.
11. Anders dan de sociaal rechercheur en ook de politierechter veronderstellen, is het benadelingsbedrag ook niet ruim die ton. Als gezegd, de krediethypotheek is een lening en moet sowieso worden terugbetaald.
12. De Aanwijzing sociale zekerheidsfraude, geldend van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2016, houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
“Nadeel: het brutobedrag dat ten onrechte ten laste van de uitvoerende instantie(s) is gekomen. Afgedragen of af te dragen loonbelasting en eventuele premies zijn derhalve in het nadeel begrepen. Onder voetnoot 1 is daarbij opgenomen: Alleen bij de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) is het nadeel gedefinieerd als het netto bedrag dat aan bijstand is ontvangen (zie art. XIV van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (wijziging WWB) tav art. 18a, tweede lid, van de WWB)”.
13. Kort en goed, het nadeel in deze zaak is het genoemde nettobedrag ad € 44.975,40. Dat is immers het nettobedrag dat aan bijstand is ontvangen.
Vervolging in strijd met aanwijzing
14. Dat maakt dat de vervolging in onderhavige zaak in strijd is met de genoemde aanwijzing sociale zekerheidsfraude.
(...)
15. In die aanwijzing is bepaald dat slechts strafvervolging plaatsvindt bij het redelijk vermoeden dat het nadeel meer bedraagt dan € 50.000,- (artikel 2.2.1). Dat is hier aldus gewoonweg niet het geval.
16. Dat maakt dat het Openbaar Ministerie in de vervolging niet kan worden ontvangen. Vervolging is in dit geval in strijd met de aanwijzing sociale zekerheidsfraude. Dit dient tot de niet-ontvankelijkheid van het OM te leiden, zo volgt uit jurisprudentie van onder meer uw hof.
17. Ik verzoek uw hof dan ook het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van [verdachte].”
2.2.3
Het hof heeft het verweer verworpen. De uitspraak van het hof houdt, voor zover van belang, het volgende in.
“Bij het bepalen van de hoogte van het benadelingsbedrag is naar het oordeel van het hof evident dat ook de krediethypotheek daaronder valt, nu die krediethypotheek niet zou zijn verstrekt als bekend was geweest dat de verdachte bezit in het buitenland had. De omstandigheid dat de verstrekte hypotheek een lening betrof die moest worden terugbetaald, maakt dat niet anders. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.”
2.3
De in het cassatiemiddel bedoelde Aanwijzing sociale zekerheidsfraude van 14 maart 2016 (Stcrt. 2016, 12609) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Definities
(...)
Nadeel: het brutobedrag dat ten onrechte ten laste van de uitvoerende instantie(s) is gekomen. Afgedragen of af te dragen loonbelasting en eventuele premies zijn derhalve in het nadeel begrepen.
(...)
2. Keuze straf- of bestuursrecht
2.1.
Onderscheid in twee categorieën
Sociale zekerheidsfraude kan zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk worden gesanctioneerd. Gelet op het una via-beginsel dient in elke zaak een keuze gemaakt te worden tussen één van beide stelsel. Om richting te geven aan de una via-beslissing worden de volgende twee categorieën zaken onderscheiden.
Ten eerste de zaken waarin een nadeel kleiner is dan € 50.000,- (hierna: categorie I zaken) en ten tweede de zaken waarin een nadeel groter of gelijk is aan € 50.000,- (hierna: categorie II zaken)
2.2.
Categorie I zaken
In beginsel worden zaken van de eerste categorie bestuursrechtelijk afgedaan. Op deze hoofdregel zijn een aantal uitzonderingen. Wanneer sprake is van een uitzonderingssituatie, dan kan worden afgeweken van de hoofdregel en kan de zaak toch strafrechtelijk worden afgedaan.
(...)
2.3
Categorie II zaken
In beginsel worden zaken van de tweede categorie strafrechtelijk afgedaan. Het is mogelijk om van deze hoofdregel af te wijken. De beslissing om in afwijking van deze aanwijzing geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen en/of geen proces-verbaal in te zenden, wordt alleen in overleg met de officier van justitie genomen.”
2.4
Het oordeel van het hof dat ook de ten onrechte aan de verdachte verleende bijstand die de vorm had van een geldlening onder verband van krediethypotheek, kan worden aangemerkt als ‘nadeel’ in de zin van de Aanwijzing, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De enkele omstandigheid dat ook zonder het begaan van het tenlastegelegde feit op de verdachte de verplichting rustte die bijstand terug te betalen omdat dit een lening betreft, staat daaraan niet in de weg.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De beoordeling door de Hoge Raad van het tweede cassatiemiddel, het derde cassatiemiddel en het vierde cassatiemiddel heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 september 2022.