ECLI:NL:HR:2022:1119

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
21/00721
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en diefstal van stroom in gehuurde woning; beoordeling van cassatiemiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de verdachte die in een door hem gehuurde woning een hennepplantage had opgezet, wat in strijd is met artikel 3.B van de Opiumwet. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van diefstal van stroom door middel van verbreking, zoals omschreven in artikel 311.1.5 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 5 februari 2021 uitspraak deed in deze strafzaak.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld. De eerste klacht betreft de vraag of de verdachte als enige verantwoordelijk kan worden gehouden voor de hennepplantage. De tweede klacht betreft de diefstal van stroom, waarbij de verdachte zich afvroeg of de verklaring van een door de aangeefster ingeschakelde fraudespecialist voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, in het licht van het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342.2 van het Wetboek van Strafvordering (unus testis).

De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00721
Datum13 september 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2021, nummer 21-003498-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.A.J.A. Welten, advocaat te Breda, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 september 2022.