Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
13 september 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de verdachte die in een door hem gehuurde woning een hennepplantage had opgezet, wat in strijd is met artikel 3.B van de Opiumwet. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van diefstal van stroom door middel van verbreking, zoals omschreven in artikel 311.1.5 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 5 februari 2021 uitspraak deed in deze strafzaak.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld. De eerste klacht betreft de vraag of de verdachte als enige verantwoordelijk kan worden gehouden voor de hennepplantage. De tweede klacht betreft de diefstal van stroom, waarbij de verdachte zich afvroeg of de verklaring van een door de aangeefster ingeschakelde fraudespecialist voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, in het licht van het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342.2 van het Wetboek van Strafvordering (unus testis).
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen.