ECLI:NL:HR:2022:1074

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
20/03447
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift, oplichting en witwassen door valselijk opmaken inkomensverklaring voor hypothecaire lening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was betrokken bij het medeplegen van valsheid in geschrift, oplichting en witwassen. Dit gebeurde door samen met een hypotheekadviseur een valse inkomensverklaring op te maken, waarmee een hypothecaire geldlening werd verkregen voor de aankoop van een woning. De Hoge Raad beoordeelde of het hof de afwijking van het onderbouwde standpunt van de verdediging, dat het begrip 'jaarinkomen' in de inkomensverklaring niet uitsluitend betrekking heeft op inkomen uit arbeid, voldoende had gemotiveerd. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor de beslissingen over bepaalde tenlastegelegde feiten en de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet begrijpelijk had gemotiveerd waarom het jaarinkomen enkel als inkomen uit arbeid moest worden opgevat, terwijl de inkomensverklaring ruimte liet voor andere bronnen van inkomen. Dit leidde tot een (partiële) vernietiging van de uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03447
Datum12 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2020, nummer 20-002456-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte.
Volgens de daarvan opgemaakte akte is – zo begrijpt de Hoge Raad – het beroep niet gericht tegen de vrijspraak van (i) het onder 3 impliciet primair tenlastegelegde gewoontewitwassen, (ii) het onder 3 impliciet subsidiair tenlastegelegde witwassen na het tweede en het derde gedachtestreepje en (iii) het onder 4 tenlastegelegde.
Namens de verdachte heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof de afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat het in de inkomensverklaring genoemde begrip ”jaarinkomen” niet uitsluitend betrekking heeft op inkomen uit arbeid, onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 27 – 40.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het eerste cassatiemiddel en het restant van het tweede cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen zoals hiervoor onder 1 is weergegeven;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 juli 2022.