ECLI:NL:HR:2022:1057

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
21/00687
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over eiswijziging in renvooiprocedure en rangregeling executieopbrengst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door R.G.B. Hermsen, curator in het faillissement van Rasenberg Vastgoed B.V., tegen ING Lease Vastgoed B.V. De zaak betreft een geschil over de rangregeling ter verdeling van de executieopbrengst van een onroerende zaak. Rasenberg Vastgoed had in 2008 een sale-and-operational-lease-backovereenkomst gesloten met ING Lease, waarbij ING Lease de economische eigendom van het registergoed verwierf. Na het faillissement van Rasenberg Vastgoed in 2014, diende ING Lease een vordering in ter verificatie. De rechtbank wees de vorderingen van ING Lease af, maar het hof vernietigde dit vonnis en oordeelde dat ING Lease recht had op een aanzienlijk bedrag uit de executieopbrengst. De curatoren betwistten de vordering van ING Lease, maar het hof oordeelde dat de eiswijziging van ING Lease in hoger beroep toelaatbaar was. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en verwierp het cassatieberoep, waarbij hij oordeelde dat de eiswijziging niet in strijd was met de goede procesorde. De curatoren werden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/00687
Datum8 juli 2022
ARREST
In de zaak van
R.G.B. HERMSEN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
RASENBERG VASTGOED B.V.,
kantoorhoudende te Tilburg,
EISER tot cassatie,
hierna: de curatoren,
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
ING LEASE VASTGOED B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: ING Lease,
advocaat: B.I. Kraaipoel.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/02/315105 / HA ZA 16-311 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 oktober 2016 en 7 februari 2018;
het arrest in de zaak 200.239.899/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 november 2020.
De curatoren hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
ING Lease heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor de curatoren mede door J.M. Moorman en voor ING Lease mede door T.E. Booms.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de curatoren heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Rasenberg Vastgoed B.V. (hierna: Rasenberg Vastgoed) is in 2008 eigenaar geworden van een onroerende zaak (hierna: het registergoed). Rasenberg Vastgoed heeft de bestaande bebouwing vervangen door een nieuw kantoorgebouw.
(ii) Omtrent de financiering van de nieuwbouw heeft Rasenberg Vastgoed in 2008 met ING Lease overeenstemming bereikt over het aangaan van een zogenoemde sale-and-operational-lease-backovereenkomst (hierna ook: de SOLB-overeenkomst).
(iii) In februari 2009 heeft Rasenberg Vastgoed een recht van eerste hypotheek op het registergoed verleend aan ING Bank N.V. en ING Lease. Dit recht van hypotheek strekt tot zekerheid voor onder meer al hetgeen ING Lease nu of in de toekomst uit hoofde van de SOLB-overeenkomst van Rasenberg Vastgoed te vorderen mocht hebben, uit welken hoofde ook, voortvloeiend uit of verband houdend met de SOLB-overeenkomst.
(iv) De SOLB-overeenkomst is ondertekend in mei 2009 en bestaat uit een inleiding, een deel I met als titel “Koopovereenkomst” (waarbij ING Lease van Rasenberg Vastgoed de economische eigendom van het registergoed koopt voor een bedrag van € 3.000.000,--) en een deel II met als titel “Lease-overeenkomst” (betreffende de lease door Rasenberg Vastgoed van het registergoed van ING Lease).
(v) ING Lease heeft de koopprijs voor de economische eigendom voldaan door € 3.000.000,-- aan Rasenberg Vastgoed te betalen. Daarmee heeft Rasenberg Vastgoed een krediet van ING Bank afgelost.
(vi) In 2014 is Rasenberg Vastgoed in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curatoren als zodanig.
(vii) ING Lease heeft bij brief van 12 februari 2014 aan de curatoren een vordering van € 2.492.257,67 ter verificatie ingediend.
(viii) Als hypotheekhouder heeft ING Lease het registergoed in mei 2015 executoriaal verkocht. De gehele koopsom is onder een notaris als gerechtelijk bewaarder gedeponeerd.
(ix) In december 2015 heeft ING Lease verzocht om een gerechtelijke rangregeling. In het kader van deze rangregeling heeft ING Lease haar vordering begroot op een bedrag van € 3.323.150,94. Die vordering hebben de curatoren erkend tot een bedrag van € 91.231,32. Dat bedrag heeft de notaris aan ING Lease uitgekeerd. Voor het overige betwisten de curatoren de vordering van ING Lease. Onder de notaris rust thans nog een bedrag van € 1.058.768,68 in depot.
(x) De rechter-commissaris heeft het geschil op de voet van art. 486 lid 1 Rv verwezen naar onderhavige renvooiprocedure.
2.2
Bij eis tot verificatie heeft ING Lease gevorderd, voor zover in cassatie van belang, voor recht te verklaren dat ING Lease een vordering van € 3.323.150,94 heeft en als hoogst gerangschikte schuldeiser recht heeft op de verkoopopbrengst, en ING Lease te machtigen zich het onder de notaris berustende bedrag te doen uitkeren.
2.3
De rechtbank [1] heeft de vorderingen afgewezen.
2.4
Het hof [2] heeft, voor zover in cassatie van belang, het vonnis van de rechtbank vernietigd, geoordeeld dat de vordering van ING Lease ten minste € 2.400.000,-- bedraagt en verstaan dat ING Lease op de gehele opbrengst batig gerangschikt dient te worden. Daartoe heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
“3.4. (…) In dit hoger beroep vordert ING Lease dat het hof (…) oordeelt dat de vordering van ING ten minste EUR 2.400.000,- bedraagt (…).
3.5. Curatoren hebben bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering (…).
3.6. Het hof is met ING Lease van oordeel dat het bepaalde in [de art. 485a lid 2, 482 en 484 Rv] niet in de weg staat aan de eiswijziging van ING Lease. ING Lease sluit met haar eiswijziging in dit hoger beroep aan bij de vordering zoals de rechtbank die begrepen en beoordeeld heeft en vordert vast te stellen dat haar vordering op failliet ten minste € 2.4 miljoen bedraagt, althans een zodanig bedrag dat zij daarvoor op de gehele opbrengst van de executie batig dient te worden gerangschikt. Het hof is van oordeel dat ING Lease daarmee van meet af aan dezelfde vorderingen naar voren brengt. Het gaat ING Lease als separatist immers steeds om de naar haar mening op de executieopbrengst verhaalbare vorderingen uit hoofde van de afwikkeling van de SOLB-overeenkomst. Dat is ook steeds onmiskenbaar duidelijk geweest voor curatoren. […] ING Lease heeft de grondslag van haar vorderingen, mede als reactie op standpunten van curatoren, in de renvooiprocedure nader uitgewerkt. Deze handelwijze is geoorloofd. Uit de hiervoor aangehaalde wetsartikelen volgt geen andere regel.
3.7. Het hof ziet ook voor het overige geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Niemand is misleid. Niemand is op het verkeerde been gezet. Niemand is in zijn procespositie geschaad. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 houdt onder meer de klacht in dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat ING Lease haar eis in hoger beroep mocht wijzigen, omdat – aldus de klacht – een eiswijziging zoals een grondslagvermeerdering niet toegestaan is in een renvooiprocedure. Uit het stelsel van de wet – art. 552 Rv in verbinding met de art. 482-490a en 490cd Rv – blijkt dat het in een renvooiprocedure uitsluitend kan gaan over de vordering die bij de rechter-commissaris aangemeld en weersproken is. Met dit stelsel is onverenigbaar dat in (het hoger beroep van) een renvooiprocedure een nieuwe vordering ingesteld wordt, aldus het onderdeel.
3.2
De klacht faalt. In een renvooiprocedure is een wijziging van de eis in ieder geval toelaatbaar indien daarmee niet getreden wordt buiten de grenzen van hetgeen partijen ten overstaan van de rechter-commissaris verdeeld hield. Opmerking verdient daarbij dat deze grenzen niet steeds scherp hoeven te zijn getrokken, aangezien zowel bij het aanmelden van de vordering als bij het doen van tegenspraak slechts summier hoeft te zijn opgegeven wat wordt gevorderd respectievelijk tegengesproken en op welke gronden.
Voor zover de klacht ervan uitgaat dat het hof een eiswijziging heeft toegelaten die de zojuist bedoelde grenzen overschrijdt, mist zij feitelijke grondslag. Het hof heeft immers overwogen (in rov. 3.6) dat ING Lease van meet af aan dezelfde vorderingen naar voren brengt, dat dit voor de curatoren steeds onmiskenbaar duidelijk is geweest en dat ING Lease in de renvooiprocedure, mede als reactie op standpunten van de curatoren, slechts de grondslag van haar vorderingen nader heeft uitgewerkt.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt de curatoren in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ING Lease begroot op € 916,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de curatoren deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, S.J. Schaafsma, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
8 juli 2022.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 7 februari 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:739.
2.Gerechtshof ’sHertogenbosch 17 november 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3530.