Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
12 juli 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 november 2020. De verdachte, geboren in 1985, was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van hennep in een leegstaande woning die op naam stond van hem en zijn toenmalige echtgenote, in strijd met artikel 3 van de Opiumwet. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat S.F.W. van ’t Hullenaar cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, omdat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was genomen. Bij de beoordeling van de klachten was het niet noodzakelijk om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Echter, het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond bevonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 150 uren naar 143 uren, met een subsidiaire vervangende hechtenis van 71 dagen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en het beroep voor het overige verworpen.