Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
12 juli 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 december 2020. De verdachte, geboren in 1993, was beschuldigd van mishandeling van zijn zwangere vriendin. De feiten betroffen het met kracht bij de haren en het lichaam meesleuren van het slachtoffer door stegen, straten en een tuin, wat leidde tot meerdere valpartijen op haar buik. De zaak kwam voor de Hoge Raad naar aanleiding van een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging en het Openbaar Ministerie hadden in hoger beroep verzocht om afwijzing van deze vordering, maar de Hoge Raad oordeelde dat de beslissing tot tenuitvoerlegging in strijd was met de bedoeling van de wetgever en het stelsel van de wet. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.