Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
18 januari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 16 december 2020 is gewezen. De verdachte, geboren in 1987, is aangeklaagd voor zware mishandeling, vrijheidsberoving, diefstal met bedreiging met geweld, afpersing en bedreiging, gepleegd tegen zijn ex-vriendin en haar nieuwe vriend in hun woning in Enschede in 2018. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door zijn advocaat F.A. ten Berge uit Utrecht. De schriftuur die door de advocaat is ingediend, is aan het arrest gehecht en maakt deel uit van de procedure.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het hof in overweging genomen. De procureurgeneraal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Na beoordeling van de ingediende klachten is de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De uitspraak van de Hoge Raad, gedateerd op 18 januari 2022, is gedaan door vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.