Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Bewezenverklaring en verwerping van een gevoerd verweer
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
29 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2021 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Amsterdam. De aanvrager, geboren in 1955, was veroordeeld voor het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting namens een BV, waarbij hij feitelijk leiding had gegeven aan de verboden gedraging. De veroordeling was gebaseerd op het feit dat de aanvrager in de periode van 29 januari 2013 tot en met 20 oktober 2015 opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan, waardoor te weinig belasting werd geheven. De aanvrager stelde dat er nieuwe criteria waren vastgesteld voor de kwalificatie van matrassen als antidecubitusmatrassen, die van invloed zouden zijn op de toepassing van het BTW-tarief.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening niet kon worden toegewezen. De stelling dat het hof in de eerdere uitspraak zich had moeten baseren op nieuwe criteria die in een belastingzaak waren vastgesteld, werd verworpen. De Hoge Raad stelde vast dat het hof bekend was met het arrest van de belastingkamer en dat de opvatting van de aanvrager over de nieuwe criteria niet als een gegeven kon worden aangemerkt in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering. De aanvraag tot herziening werd afgewezen, omdat deze niet het ernstige vermoeden wekte dat het onderzoek anders zou zijn verlopen indien de nieuwe informatie bekend was geweest.