Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
29 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het besturen van een auto terwijl zijn rijbevoegdheid was ontzegd. Het hof had het verzoek van de verdediging om de verbalisant als getuige te horen afgewezen, omdat het proces-verbaal voldoende duidelijk zou zijn en er geen noodzaak was om de verbalisant te horen. De verdediging betwistte echter de inhoud van het proces-verbaal en stelde dat het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM, in het geding was omdat zij de verbalisant niet had kunnen ondervragen.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het verzoek tot het horen van de verbalisant was afgewezen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de beoordeling van verzoeken tot het oproepen van getuigen, vooral in situaties waarin de verdediging het ondervragingsrecht nog niet had kunnen uitoefenen. De Hoge Raad concludeerde dat het hof niet had nagegaan of de procedure voldeed aan de eisen van een eerlijk proces, en dat de bewezenverklaring mede was gebaseerd op de verklaring van de verbalisant, die door de verdachte was betwist. Daarom vernietigde de Hoge Raad de uitspraak van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het ondervragingsrecht in strafzaken en de noodzaak voor rechters om zorgvuldig te motiveren waarom verzoeken tot het horen van getuigen worden afgewezen, vooral wanneer deze getuigen belastende verklaringen hebben afgelegd. De Hoge Raad bevestigde dat het recht op een eerlijk proces niet alleen een formele eis is, maar ook inhoudt dat de verdediging daadwerkelijk de mogelijkheid moet hebben om bewijs te betwisten en getuigen te ondervragen.