Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
6 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juli 2017. De verdachte, geboren op 9 [geboortedatum] 1990, was in cassatie gegaan na een veroordeling voor medeplegen van diefstal met braak. De raadsman van de verdachte, M.C. van Linde, had cassatiemiddelen voorgesteld, waarbij de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor de beslissingen met betrekking tot de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het hof niet voldeed aan de vereisten van artikel 359 lid 3 en 8 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de bewijsmiddelen voor de feiten 2 en 4 ontbraken. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het hof op dat punt niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de zaak teruggeworpen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de zaak met betrekking tot de ontbrekende bewijsmiddelen, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.