Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
22 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 21 september 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1964, was in hoger beroep veroordeeld voor poging tot doodslag door het steken met een mes in de hals van een ander. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat F.H.J. de Graaf uit Tilburg. De schriftuur die door de advocaat is ingediend, is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het hof in overweging genomen. De procureurgeneraal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Na beoordeling van de ingediende klachten kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat het cassatieberoep duidelijk niet kon slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.