Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
22 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 mei 2019. De verdachte, geboren in 1976, was betrokken bij meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van witwassen, oplichting en valsheid in geschrift. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat J. Kuijper. De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De nieuwe beslissing is dat de taakstraf 228 uren bedraagt, subsidiair 114 dagen hechtenis, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.