Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
22 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 mei 2019. De verdachte, geboren in 1984, had beroep ingesteld tegen de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, waarbij vervangende hechtenis was opgelegd. De advocaat D. Bektesevic heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen voor zover het betreft de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vervangende hechtenis niet in overeenstemming is met de wet en heeft de uitspraak van het hof vernietigd op dat punt. Tevens heeft de Hoge Raad bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast in plaats van vervangende hechtenis, conform artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast heeft de Hoge Raad het tweede cassatiemiddel beoordeeld, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat, hoewel de redelijke termijn is overschreden, er geen aanleiding is om hieraan andere rechtsgevolgen te verbinden, gezien de opgelegde taakstraf van zestig uren.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van het hof vernietigd voor zover het betreft de vervangende hechtenis en het beroep voor het overige verworpen.