ECLI:NL:HR:2021:936

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
20/00669
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het aanwezigheidsrecht bij cassatie inzake invoer van cocaïne

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep niet verschenen bij de zitting, omdat hij door een grootschalige verkeersopstopping enkele uren vastzat in het verkeer. De verdediging stelde dat de verdachte niet vrijwillig afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, maar de Hoge Raad oordeelde dat de dagvaarding geldig was betekend en dat de raadsman van de verdachte uitdrukkelijk had aangegeven dat de behandeling van de zaak kon doorgaan. De Hoge Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich daadwerkelijk in de verkeersopstopping bevond en dat de gestelde schending van het aanwezigheidsrecht niet voldoende was onderbouwd. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het gerechtshof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00669
Datum15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2020, nummer 23-001269-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de verdachte in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet in de gelegenheid is gesteld bij de terechtzitting van zijn zaak in hoger beroep aanwezig te zijn. Het voert daartoe aan dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, maar hij - onderweg naar het gerechtshof - ten gevolge van een grootschalige verkeersopstopping enkele uren kwam vast te zitten in het verkeer en daardoor het gerechtshof niet meer tijdig kon bereiken om de terechtzitting bij te wonen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 3 februari 2019 te Schiphol tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1.059 gram van een materiaal bevattende cocaïne.”
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 januari 2020 houdt onder meer het volgende in:
“De verdachte, gedagvaard als
[verdachte] ,
(...)
is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J.L. Scheltens, advocaat te Haarlem, die mededeelt dat de verdachte op de hoogte is van de zitting, dat hij gisteren nog met de verdachte heeft gebeld, dat hij toen nog het aanvangstijdstip van de zitting aan de verdachte heeft bevestigd en dat hij niet weet waarom de verdachte vandaag niet aanwezig is. Voorts deelt hij mede dat hij uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsman de verdachte te verdedigen en dat met de behandeling van de zaak vandaag kan worden voortgegaan.
De voorzitter merkt op dat geen bericht van verhindering of verlate aanwezigheid is binnengekomen van de zijde van de verdachte.”
2.2.3
In cassatie zijn - door middel van aanhechting aan de schriftuur - overgelegd:
(i) nieuwsberichten waaruit blijkt dat de A7 tussen Drachten en Groningen bij Hoogkerk in de ochtend van 30 januari 2020 in beide richtingen was afgesloten vanwege een groot ongeluk met een cementwagen dat rond 6 uur in de ochtend plaatsvond en waardoor een grote verkeersopstopping is ontstaan, hetgeen leidde tot uren vertraging;
(ii) een schermafbeelding van Google Maps waarop de autoroute is weergegeven die de verdachte diende af te leggen van zijn woonplaats in [plaats] , Groningen naar het gerechtshof Amsterdam. Deze route gaat over de A7 tussen Groningen en Drachten en bedraagt zonder vertragingen ongeveer twee uur.
2.3
Uitgangspunt is dat als de dagvaarding van een verdachte die is ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP), geldig is betekend (uitgereikt), de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen, en de door de verdachte uitdrukkelijk gevolmachtigde raadsman niet verzoekt de behandeling van de zaak aan te houden met het oog op de uitoefening van het aanwezigheidsrecht door de verdachte, de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. De mogelijkheid bestaat echter dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan.
2.4
In deze zaak is de dagvaarding in persoon betekend en was de verdachte blijkens de mededeling van de gemachtigd raadsman van de zitting en het aanvangstijdstip op de hoogte. De raadsman heeft verder medegedeeld dat hij uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsman de verdachte te verdedigen en dat met de behandeling van de zaak kan worden voortgegaan. De onder 2.2.3 genoemde stukken bieden onvoldoende grond voor het oordeel dat sprake is van een situatie waarin achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Uit deze stukken volgt immers niet zonder meer dat de verdachte zich ook daadwerkelijk in deze verkeersopstopping bevond noch waarom de verdachte zijn raadsman en/of het hof niet voorafgaande aan de terechtzitting heeft kunnen informeren over zijn situatie dan wel de verdachte of zijn raadsman in de periode van veertien dagen tussen de terechtzitting en de uitspraak niet het hof hierover heeft kunnen informeren. De gestelde schending van het aanwezigheidsrecht is dus onvoldoende onderbouwd.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 juni 2021.