ECLI:NL:HR:2021:897

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
19/05732
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onjuiste weergave van vordering OM in arrest inzake hennepteelt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de gewelddadige handel in hard- en softdrugs, specifiek hennepteelt. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van drie dagen en een geldboete van € 2.000 gevorderd.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met een aanvulling van de strafmotivering. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in strijd met artikel 359 lid 1 in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering een onjuiste weergave van de vordering van het openbaar ministerie had opgenomen in het arrest. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte weergave van de vordering van het openbaar ministerie in de processtukken, en de gevolgen van een schending van deze verplichting voor de rechtsgang. De zaak heeft ook implicaties voor de beoordeling van persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de proportionaliteit van de opgelegde straffen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05732
Datum15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 december 2019, nummer 20/003011-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.A.A.P. van Hees, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat de strafoplegging betreft, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof in strijd met artikel 359 lid 1 in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ten onrechte een onjuiste weergave van de vordering van het openbaar ministerie heeft opgenomen in het arrest.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 12 september 2013, te Heusden-Zolder, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal 323 hennepplanten zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
2.2.2
De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in artikel 27 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand.
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 oktober 2019 houdt het volgende in met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte:
“De voorzitter houdt kort de stukken uit het dossier voor van de zaak voor zover betrekking hebbend op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder een recent uittreksel uit het justitieel documentatieregister en de door de raadsvrouw gemailde stukken.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden verklaart de verdachte het volgende.
Mijn ouders wonen in Nederland. Ik heb psychische problemen, maar daarvoor is geen behandeling mogelijk. Door mijn psychische probleem is er voor mij geen werk en zijn er geen mogelijkheden.
U, voorzitter, vraagt mij of ik in geval van een veroordeling een taakstraf kan verrichten. Nee, ik kan zelfs niet zelfstandig naar de zitting komen. Mijn oom heeft mij gebracht en wacht buiten op mij. Dit tijdstip van de zitting [opmerking griffier: 13.30 uur] was voor mij al moeilijk, want ik kan 's nachts niet slapen. Ik weet niet wat er zou gebeuren als ik straf krijg, misschien ontplof ik.
U merkt op dat de reclassering wel projecten heeft voor mensen die moeilijker kunnen werken maar dat mijn standpunt helder is. Ik lijd mijn hele leven al aan deze klachten. Ik kan niet samenzijn met iemand, behalve met familie.
Voorts verklaart de verdachte als volgt.
U, oudste raadsheer, vraagt mij wat ik vind wat voor straf ik zou moeten krijgen als hof tot veroordeling zou komen. Dan halen ze mij thuis op en zetten ze mij vast. Ik hoor de raadsvrouw opmerken dat het hof bedoelt of ik een alternatieve straf weet, zoals het betalen van een geldboete. Het betalen van een geldboete lijkt mij inderdaad beter. Ik kan dat betalen. Ik krijg ongeveer € 1.200,00 per maand. Ik heb geen hobby’s. Ik vind eigenlijk dat ik mijn straf er al op heb zitten.
De advocaat generaal vraagt mij hoe ik een eventuele geldboete wil betalen, bijvoorbeeld van mijn spaarrekening of via een maandelijkse betaling. Ik wil een geldboete betalen van wat ik iedere maand krijg.
De raadsvrouw vraagt mij of een termijn betaling makkelijker voor mij zou zijn. Ja, dat klopt.
De oudste raadsheer merkt op dat ik dat dan wel moet kunnen betalen, want als ik dat niet kan betalen dan heb ik weer een probleem.
In aansluiting hierop vraagt de voorzitter of ik bereid ben om voor de betaling van een eventuele geldboete te sparen. Ja, dat ben ik.”
2.2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 oktober 2019 houdt met betrekking tot de vordering van de advocaat-generaal het volgende in:
“De advocaat-generaal legt de schriftelijke vordering over aan het gerechtshof, welke vordering aan dit proces-verbaal wordt gehecht. Hij voert het woord tot requisitoir als volgt.
(...)
Ik acht de door de rechtbank opgelegde straf in beginsel ook passend. Er is echter wel sprake geweest van tijdsverloop. Daar moet in het kader van de strafeis rekening mee worden gehouden. Als de onderhavige zaak zelfstandig zou zijn behandeld, zou deze zaak al lang afgedaan zijn. De rechtbank heeft een taakstraf van 100 uur met aftrek van het voorarrest opgelegd. Per saldo dient de verdachte dan nog 97 uur taakstraf uit te voeren. Dat betekent dat verdachte bijna 50 dagen in hechtenis zou moeten doorbrengen, indien hij deze taakstraf niet (naar behoren) verricht.
Het openbaar ministerie komt in hoger beroep uit op een andere straf. Ik vorder een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen, hetgeen gelijk is aan het voorarrest. Dit om de ernst van het feit te duiden.
Daarnaast eis ik een geldboete van € 2.000,00, die in termijnen van € 200,00 kan worden opgelegd. Het hof kan oordelen hoe het bedrag te verdelen is over de termijnen. Mijns inziens is er verder geen stok achter de deur nodig.
De advocaat-generaal vordert dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de op te leggen straf.”
2.2.5
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 oktober 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“29. Het meest schrijnend vind ik echter, dat de rechtbank op geen enkele manier rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van cliënt. Cliënt kan niet zonder begeleiding naar buiten. Hoe moet cliënt in hemelsnaam een werkstraf uitvoeren. De stukken die ik u op voorhand heb toegestuurd onderbouwen dit standpunt.”
2.2.6
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met aanvulling van de strafmotivering. Het arrest van het hof houdt onder meer het volgende in:
“Onderzoek van de zaak
(...)
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
(...)
Aanvullende strafmotivering
(...)
Zonder schending van de redelijke termijn zou het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van een jaar en een onvoorwaardelijke taakstraf van 140 uur, wanneer deze niet zou worden verricht 70 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden hebben geacht. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een taakstraf en een voorwaardelijke straf zoals door de rechtbank opgelegd.”
2.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met aanvulling van de strafmotivering, in welk verband onder meer is overwogen dat “[d]e advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.” In aanmerking genomen dat de advocaat-generaal blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep “een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen, hetgeen gelijk is aan het voorarrest” en een geldboete van € 2.000 heeft gevorderd, is deze overweging niet begrijpelijk hetgeen in de onderhavige zaak meebrengt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
2.4
Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, slaagt het. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 juni 2021.