Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] V.O.F. tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 juni 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De zaak betreft de door belanghebbende over de periode van maart 2017 tot en met mei 2017 voldane bedragen aan belasting van personenauto's en motorrijwielen.
Belanghebbende heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris een verweerschrift heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.