ECLI:NL:HR:2021:866
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch over dwangsom en schadevergoeding
In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 september 2020, nr. 18/00534. De zaak betreft een verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, alsook een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, heeft verschillende middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.