Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
8 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 mei 2019. De verdachte, geboren in 1960, had beroep in cassatie ingesteld tegen de veroordeling voor medeplegen van witwassen, zoals omschreven in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten K. Canatan en M. Berndsen, heeft cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Een tweede cassatiemiddel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden, maar heeft besloten geen verdere rechtsgevolgen aan deze constatering te verbinden, gezien de opgelegde taakstraf van 50 uren of subsidiair 25 dagen hechtenis.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.