Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
1 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juni 2021 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De aanvraagster, veroordeeld voor valsheid in geschrift, belastingfraude en gewoontewitwassen, verzocht om herziening op basis van nieuwe feiten die volgens haar niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszaak. De aanvraag was gebaseerd op de stelling dat het Openbaar Ministerie (OM) bedrog had gepleegd en dat de veroordeling een politiek showproces was. De Hoge Raad oordeelde echter dat de aangevoerde nieuwe feiten niet aannemelijk waren gemaakt en dat de aanvraag niet het ernstige vermoeden wekte dat de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest indien deze feiten bekend waren geweest. De Hoge Raad benadrukte dat de vragen die in de ontnemingsprocedure aan de orde zijn, niet van rechtstreeks belang zijn voor de bewijsvoering in de strafzaak. De aanvraag tot herziening werd afgewezen, omdat deze kennelijk ongegrond was. Dit arrest volgt op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad in een ontnemingszaak.