Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het namens de verdachte voorgestelde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde cassatiemiddel
4.Beslissing
15 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was eerder door de rechtbank veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel, waarbij vervangende hechtenis was opgelegd voor het geval van niet-betaling. De verdachte stelde in cassatie dat het hof het vonnis van de rechtbank ten onrechte niet ambtshalve had vernietigd, omdat de wet sinds 1 januari 2020 niet langer vereist dat vervangende hechtenis wordt toegepast bij schadevergoedingsmaatregelen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht de verdachte niet-ontvankelijk had verklaard in het hoger beroep, omdat er geen grieven waren ingediend. De Hoge Raad bevestigde dat de benadeelde partij in cassatie alleen kan opkomen tegen beslissingen van het hof over haar vordering, en dat zij niet-ontvankelijk was in haar cassatieberoep omdat het middel zich richtte tegen de beslissing van de rechtbank. De Hoge Raad concludeerde dat de wetgeving rondom schadevergoedingsmaatregelen en de positie van benadeelde partijen in strafzaken complex is, maar dat de huidige regels correct zijn toegepast. Het beroep van de verdachte werd verworpen en de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep.