Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
“De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij zegt dat hij ten onrechte is veroordeeld, omdat het gebiedsverbod onterecht aan hem is opgelegd. De verdachte is het ook niet eens met de strafmaat.
De raadsman voegt hieraan het volgende toe. Het bezwaar tegen het gebiedsverbod is inmiddels ongegrond verklaard. De raadsman heeft vandaag namens de verdachte beroep bij de rechtbank ingesteld tegen de ongegrondverklaring, omdat hij zich op het standpunt stelt dat het gebiedsverbod onrechtmatig aan de verdachte is opgelegd. Zolang niet komt vast te staan dat het gebiedsverbod rechtmatig is, dient een strafrechtelijke veroordeling voor het overtreden ervan achterwege te blijven, aldus de raadsman.
(…)
De verdachte verklaart op vragen van de voorzitter:
U vraagt mij of het klopt dat ik op de [a-straat] op 10 januari 2020 rond 23.00 uur ’s avonds ben aangehouden wegens een gebiedsverbod dat aan me is opgelegd. Ja, dat klopt. U vraagt mij wat ik op 10 januari 2020 zo laat in de avond op de [… ] in Amsterdam deed. Ik weet het niet. Ik ga altijd ergens heen en dan zie ik wel wat ik daar ga doen. De [… ] liggen dicht bij mijn huis. Ik wist niet dat ik niet op de [… ] mocht komen. U zegt mij dat het de politieagent opviel dat hij me de vorige avond rond 00.05 uur ook al daar had weggestuurd, dus dat ik binnen 24 uur daar twee keer was. U vraagt mij of ik wist dat ik daar niet mocht komen. Ja, dat wist ik, maar eerst wist ik het niet. U zegt mij dat de [… ] hartje stad is, centraler kan niet. Ja, dat is wel zo. Mijn oma woont op de [b-straat] en dat is ook in dat gebied, maar ik was inderdaad niet mijn oma aan het bezoeken. Ik zit op school op het [… ] aan de [c-straat] en als ik op school wil komen moet ik door het gebied heen, omdat de metro daar doorheen rijdt. Ik ga niet met de fiets naar school toe. De snelste route is met de metro en die gaat door het gebied dat verboden voor mij is.
De verdachte verklaart op de vraag van de oudste raadsheer of het klopt dat hij de verdachte hoorde zeggen dat hij het verbod onzinnig vindt:
Het is niet zo dat ik het verbod onzin vind. Hoewel ik wel snap dat ik het gekregen heb, ben ik het er niet mee eens dat ik het verbod heb gekregen. Mijn oma woont in het gebied waar ik niet mag komen en ik moet erlangs om naar school te kunnen gaan. Hierdoor ben ik het er niet mee eens. De reden dat ik het verbod heb gekregen, begrijp ik wel een beetje.
De verdachte verklaart naar aanleiding van de opmerking van de advocaat-generaal dat de verdachte om naar zijn school of naar zijn oma te gaan niet rond 23.00 uur ’s avonds op de [… ] in het gebied centrum hoeft te zijn:
Ik moet door het gebied centrum heen om naar mijn oma toe te gaan op de [b-straat] en ook om naar school te gaan. Maar ik was toen gewoon buiten, dat mag toch?
(...)
De raadsman deelt mee:
Ik wil voordat het requisitoir start een aanhoudingsverzoek doen, omdat er bij de rechtbank beroep tegen het gebiedsverbod is aangetekend. Het verbod is niet met cliënt besproken en voorafgaand aan de oplegging heeft slechts een kort gesprek van twee minuten met cliënt plaatsgevonden. De ouders van cliënt zijn tevens niet bij de oplegging van het gebiedsverbod betrokken geweest. Ik wil de procedure omtrent de rechtmatigheid van het gebiedsverbod in beroep afwachten voordat deze zaak verder wordt behandeld. Ik heb aan het begin van de terechtzitting aangegeven dat wij in beroep zijn gegaan tegen de ongegrondverklaring en ik dacht dat u deze zaak eerst nog met cliënt wilde bespreken. Om deze reden doe ik dit aanhoudingsverzoek nu pas.
De advocaat-generaal deelt mee:
Ik verzoek u om het aanhoudingsverzoek van de raadsman af te wijzen. Onderaan de beslissing op het bezwaar dat de raadsman heeft ingebracht staat dat de beroepstermijn zes weken bedraagt. Daarna gaat er nog enige tijd overheen voordat op het beroep is beslist. Al met al gaat er een behoorlijke tijd overheen en ondertussen is het gebiedsverbod geldig. Indien het gebiedsverbod achteraf gezien onterecht zou zijn opgelegd, dan kan de verdachte bij de gemeente verzoeken om een schadevergoeding. Ook al zou de verdachte in de procedure tegen de gemeente in het gelijk worden gesteld, dan nog heeft hij het gebiedsverbod destijds overtreden.
De advocaat-generaal deelt mee:
Als het betoog van de raadsman wordt gevolgd, houdt dit in dat een gebiedsverbod pas ingaat op het moment dat de hele juridische procesgang is afgewerkt. Dat zou betekenen dat het gebiedsverbod in feite pas in werking zou treden als onherroepelijk de juistheid van het verbod zou vaststaan. Dan wordt het systeem van gebiedsverboden illusoir. Een gebiedsverbod moet juist onmiddellijk in werking treden, omdat het op dat moment van belang is dat er rust ontstaat in een bepaald gebied. De gemeente moet deze rust kunnen creëren door middel van het opleggen van een gebiedsverbod. Het verbod was ten tijde van het ten laste gelegde rechtsgeldig van kracht en moest, toen worden nageleefd, ook al is de Raad van State over drie jaar van mening dat het bestuur het gebiedsverbod ten onrechte zou hebben opgelegd.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het aanhoudingsverzoek van de raadsman zal worden afgewezen. Bij een verzoek tot aanhouding dient het hof alle daarbij betrokken belangen af te wegen. Het aanhoudingsverzoek is gedaan om een bestuursrechtelijke procedure tegen het gebiedsverbod af te wachten. Die procedure heeft echter geen schorsende werking en doet onder de hier gegeven omstandigheden niet af aan het door het hof te beoordelen strafrechtelijk verwijt dat de verdachte gemaakt wordt. Het hof acht dan ook het belang van spoedige berechting bij deze stand van zaken doorslaggevend.
(...)
De advocaat-generaal voert het woord en leest de vordering voor:
Mijns inziens kan het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De beslissing van de kinderrechter van 13 maart 2020 vind ik een juiste beslissing. Aan het begin van de terechtzitting dacht ik kort dat de houding van de verdachte zodanig was dat de oplegging van een leerstraf geen zin zou hebben. Ik ben hier echter op teruggekomen. De verdachte is nog jong en hij moet zijn vaardigheden en zijn positie in de maatschappij nog ontdekken. Ook al zou de verdachte misschien achteraf door de Raad van State in het gelijk worden gesteld, dan is de manier hoe de verdachte de situatie heeft aangepakt alsnog niet handig en strafbaar. Het gebiedsverbod was op 10 januari 2020 geldig. Als de verdachte zijn oma wil bezoeken of naar school moet, hoeft hij in de avond niet in de [a-straat] in Amsterdam te zijn. De [a-straat] is een kilometer verwijderd van de woning van zijn oma. Ook is er in de [a-straat] geen metrostation. Ik verzoek het gerechtshof om het vonnis van de kinderrechter te bevestigen, inclusief de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
De raadsman voert het woord tot verdediging:
Wat betreft het punt dat cliënt laat in de avond niets te zoeken heeft in de [a-straat] ben ik het met de advocaat-generaal eens. Ik vraag u niet om cliënt vrij te spreken. Ik begrijp ook het standpunt dat cliënt moet weten dat de [a-straat] tot het verboden gebied behoort. Indien wordt uitgegaan van het rechtsgeldig bestaan van het gebiedsverbod dan ligt een bewezenverklaring voor de hand. De oplegging van een leerstraf SoCool of een werkstraf begrijp ik en het ligt dan tevens voor de hand om de strafoplegging van de kinderrechter te volgen. Ik ben alleen erg ongelukkig met de afwijzing van mijn aanhoudingsverzoek. Indien de bestuursrechter het besluit dat de basis vormt van deze zaak vernietigt en indien de ongegrondverklaring van tafel is, zullen wij bij de Hoge Raad een herzieningsverzoek moeten doen. De basis van de strafrechtelijke veroordeling komt dan te vervallen. Je kunt dan immers niet meer zeggen dat mijn cliënt toch strafbaar was en anders zou het in de strafmaat moeten meewegen. Dit is een juridisch inzicht in de zaak. De strafzaak kan mijns inziens niet leiden tot onverkort een veroordeling als het gebiedsverbod uiteindelijk wordt ingetrokken of wordt vernietigd, net zoals bij ongewenst verklaarde vreemdelingen bij wie de ongewenstverklaring bij bezwaar of beroep is komen te vervallen.”