Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beslissing
19 januari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2019. De verdachte, geboren in 1967, was in cassatie gegaan tegen een uitspraak waarbij vervangende hechtenis was opgelegd in het kader van een schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het ging om de toepassing van vervangende hechtenis. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, behalve voor het onderdeel dat betrekking had op de vervangende hechtenis.
De Hoge Raad oordeelde dat de vervangende hechtenis niet in overeenstemming was met de wet, en heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor zover deze betrekking had op de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad heeft bepaald dat in plaats van vervangende hechtenis, gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, conform artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering. De overige onderdelen van het beroep zijn verworpen, en de Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor zijn oordeel, aangezien dit niet nodig was voor de ontwikkeling van het recht.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.