ECLI:NL:HR:2021:771

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
20/00393
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van strafoplegging in belagingzaak met onduidelijke strafmotivering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging en kreeg een taakstraf van 150 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk. De strafoplegging was gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de straf niet begrijpelijk was, omdat het uittreksel uit de justitiële documentatie slechts één veroordeling bevatte, namelijk die in de onderhavige zaak. Bovendien werd er melding gemaakt van een transactie, die volgens de wet niet gelijkgesteld kan worden met een veroordeling. Hierdoor was de strafoplegging ontoereikend gemotiveerd.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige. Deze uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke en begrijpelijke motivering van strafopleggingen, vooral in zaken die betrekking hebben op herhaalde strafbare feiten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00393
Datum25 mei 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 januari 2020, nummer 21-000413-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de strafmotivering.
2.2
De verdachte is wegens belaging veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
“Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-vriendin. Gedurende een periode van ongeveer een jaar heeft hij stelselmatig contact met haar gezocht, ondanks dat aangeefster zijn sms’jes negeerde en hem uiteindelijk een stopbrief heeft gestuurd. Door aldus te handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Verdachte heeft tevens een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de familie van aangeefster door op eenzelfde vervelende wijze contact te zoeken met haar vader en broer. Het hof betrekt hierbij ook de omstandigheid - zoals blijkt uit het dossier - dat verdachte niet alleen berichten stuurde, maar ook op 16 juni 2017 achter en vervolgens naast aangeefster is blijven rijden op de snelweg en dat hij op 29 juli 2017 op de parkeerplaats van een hotel heeft gestaan waar aangeefster op dat moment verbleef en op dat moment net geparkeerd had.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 december 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Het hof heeft voorts rekening gehouden met het rapport van de reclassering Nederland van 9 oktober 2018. Uit dit rapport blijkt dat verdachte een wrok koestert richting aangeefster, maar sinds april 2018 geen contact meer met haar heeft opgezocht.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 50 dagen, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient daarbij tevens als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.”
2.3
De vaststelling van het hof dat uit “het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 december 2019 (...) blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten”, is niet begrijpelijk. Dat uittreksel bevat immers slechts één veroordeling, maar dat betreft de veroordeling door de rechtbank in de onderhavige zaak. Verder maakt het uittreksel melding van een transactie, maar anders dan een strafbeschikking, kan, mede gelet op artikel 78b van het Wetboek van Strafrecht, een transactie niet worden gelijkgesteld met een veroordeling. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 mei 2021.