Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
25 mei 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 augustus 2019. De zaak betreft een verdachte die geboren is in 1976, maar wiens naam en geboorteplaats in het document zijn weggelaten. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, maar er zijn geen cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep ontvankelijk is. Volgens de wet moet een advocaat binnen een bepaalde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen indienen. Aangezien deze verplichting niet is nagekomen, kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen, zoals bepaald in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 25 mei 2021 besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, en in aanwezigheid van waarnemend griffier H.J.S. Kea. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.