De bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering zoals weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 22 en 25, waaronder de volgende bewijsoverweging:
“Daarnaast is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat de verdachte ook bij de overval betrokken is geweest. Dat oordeel berust op het volgende.
Net als de telefoonnummers van [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] maakte het bij de verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer, eindigende op * [0001] , rond 0.00 uur gebruik van een mast op de [a-straat] in Almere. Op dat moment en vervolgens op een veelheid aan andere tijdstippen werd die nacht met behulp van dat nummer gebeld naar het telefoonnummer van [betrokkene 2] . Met het nummer van de verdachte is om 2.37 uur, net als kort daarvoor met het nummer van [betrokkene 2] , een zendmast gebruikt aan de [b-straat] in Amsterdam. Verder is vanaf het nummer van de verdachte om
- 5.41 uur gedurende 185 seconden,
- 6.00 uur gedurende 103 seconden,
- 6.08 uur gedurende 224 seconden en
- 6.38 uur gedurende 31 seconden
gebeld naar het telefoonnummer van [betrokkene 2] . Daarbij werd met het nummer van de verdachte telkens gebruik gemaakt van een zendmast aan de [c-straat] te Amsterdam Zuidoost. Via het nummer van [betrokkene 2] werd om 6.38 uur gebruik gemaakt van een zendmast in buurt van de A9. Toen de politie eerder die nacht om 1.26 uur in Almere een controle uitvoerde op een witte Audi A4 bleek de verdachte de bestuurder van dat voertuig te zijn. Dit voertuig bevond zich, naar gevoeglijk mag worden aangenomen, met de verdachte als bestuurder, om 2.35 uur op de [d-straat] te Amsterdam-West en om 6.52 uur op de [e-straat] in Amsterdam.
Hieruit leidt het hof af dat de verdachte (i) zich de bewuste nacht diverse malen in de omgeving van de overvallers heeft bevonden, (ii) die nacht reisbewegingen heeft gemaakt die in de pas lopen met die van de overvallers, (iii) zich voor en na de overval een groot aantal malen in verbinding heeft gesteld met de eerste overvaller, [betrokkene 2] , waaronder kort voor aanvang van de overval en bovendien, meer specifiek:
- om 5.41 uur, kort nadat [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] om 5.33 uur het terrein van de Golfbaan waren opgereden;
- om 6.08 uur, gedurende ruim drie minuten, onmiddellijk aansluitend op het tijdstip waarop [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] bij de Citroën C3 zijn weggelopen en zich naar het clubgebouw hebben begeven (om 6.11 uur) en
- om 6.38 uur, tien minuten nadat de [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] met de Citroën het terrein van de golfbaan hadden verlaten.
Deze opvallende tijdstippen waarop de verdachte contact met de eerste overvaller heeft gehad en de omstandigheid dat hij zich op de momenten waarop dat contact plaatsvond in de omgeving van de golfbaan heeft bevonden, acht het hof redengevend voor het bewijs in die zin dat daarin een sterke aanwijzing wordt gevonden dat de verdachte betrokken is geweest bij de voorbereidingen voor en de afwikkeling van de overval. De verdachte heeft geen verklaring gegeven die deze redengevendheid ontzenuwt; in het bijzonder heeft hij niet opgehelderd waarom evenbedoelde communicatie in de nachtelijke uren noodzakelijk was en wat de onderwerpen van gesprek zijn geweest.
Deze communicatie tussen de verdachte en [betrokkene 2] krijgt kleur door uitlatingen van [betrokkene 3] . Daarbij heeft het hof het oog op het volgende.
Op 3 mei 2015 is om 17.10 uur met het telefoonnummer van de verdachte contact gezocht met het nummer van [betrokkene 1] , die werkzaam is als kok bij de brasserie. Verder staat vast dat [betrokkene 3] , die ‘ [naam] ’ als bijnaam heeft, een bekende van de verdachte is.
[betrokkene 1] heeft verklaringen afgelegd waaruit het volgende kan worden afgeleid. [betrokkene 1] heeft op 7 oktober 2015 een ontmoeting gehad met [betrokkene 3] . Daarbij bleek dat het telefoonnummer dat op 3 mei 2015 contact met [betrokkene 1] heeft gezocht in de telefoon van [betrokkene 3] stond. Ook bleek dat [betrokkene 3] het nummer van [betrokkene 1] heeft gegeven aan de persoon die naar [betrokkene 1] heeft gebeld. [betrokkene 1] heeft aan [betrokkene 3] gevraagd of hij meer wist over de overval. Hierop heeft [betrokkene 3] hem beschreven hoe de overval is verlopen. Daarbij heeft [betrokkene 3] bijzonderheden genoemd die naar het oordeel van het hof moeten worden gezien als daderkennis, zoals dat de daders bewapend op een schoonmaker zijn afgegaan, zich hebben voorgedaan als buitenlanders en Engels hebben gesproken, zij een kluis hebben gepakt en een vluchtroute via Abcoude hadden uitgedacht. Uit de uitlatingen van [betrokkene 3] kan verder worden opgemaakt dat het plan voor de overval is beraamd door vier personen, waaronder [betrokkene 3] én degene die naar [betrokkene 1] heeft gebeld. Vast staat dat die laatste persoon de verdachte is. Bij de verklaringen van [betrokkene 1] past het gegeven dat de verdachte op 3 mei 2015 een uur voor zijn belpoging naar [betrokkene 1] telefooncontact heeft gehad met [betrokkene 3] en acht minuten na die belpoging met [betrokkene 2] .
Mede op grond van de (tegenover [betrokkene 1] gedane) uitlatingen van [betrokkene 3] komt het hof, anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, tot de conclusie dat de verdachte met drie anderen betrokken is geweest bij het uitdenken van een plan voor de overval op de golfbaan, hij zich kort voor en gedurende de overval in de nabijheid van de overval heeft opgehouden en hij zich - bij gebrek aan een andere aannemelijke verklaring - in die tijdspanne doorlopend in verbinding heeft gesteld met één van de personen die de overval daadwerkelijk heeft gepleegd, [betrokkene 2] , om ervoor te zorgen dat de overval volgens plan werd uitgevoerd. Hieruit volgt dat ook de verdachte zich in nauwe en bewuste samenwerking met anderen schuldig heeft gemaakt aan de overval op de golfbaan en daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Uit het voorgaande spreekt dat de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging falen. Daaromtrent overweegt het hof als volgt.
Het verhandelde ter terechtzitting en het dossier bieden geen solide aanknopingspunt voor de gedachte dat de nachtelijke, veelvuldige en soms tamelijk langdurige telefooncontacten in een ander verband moeten worden geplaatst dan in dat van criminele activiteiten. De stelling dat de verdachte en [betrokkene 2] als (half)neven elkaar goed kennen en doorlopend telefooncontact hebben en daarbij over alledaagse zaken spreken, is in het licht van de omstandigheden van dit geval te weinig specifiek om als zo’n aanknopingspunt te kunnen gelden.
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van [betrokkene 1] ter discussie gesteld en aangevoerd dat hij onder de tegen hem gerezen verdenking heeft geprobeerd uit te komen door halve informatie te geven en feitelijk niet meer te doen dan informatie te herhalen die de politie hem heeft gegeven. Ook is aangevoerd dat hij ‘zwaar onder druk is gezet’ door de politie.
Het hof acht de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [betrokkene 1] echter betrouwbaar. Daarbij is relevant dat de manier waarop [betrokkene 1] aan zijn informatie zegt te zijn gekomen bevestiging vindt in zijn belgedrag voorafgaand aan 8 oktober 2015, de dag waarop hij voor de eerste maal door de politie is gehoord. Toen het [betrokkene 1] duidelijk was geworden dat de politie hem wilde spreken heeft hij op 7 oktober 2015 het nodige in het werk gesteld om ‘ [betrokkene 3] ’ ( [betrokkene 3] ) en een ander die dag te kunnen ontmoeten, in verband met iets dat serieus was.
Van de verhoren van [betrokkene 1] als verdachte zijn processen-verbaal opgemaakt die, op één na, woordelijk zijn uitgewerkt. In het daaruit naar voren komende verloop van die verhoren ziet het hof geen aanwijzingen voor de conclusie dat [betrokkene 1] ‘zwaar onder druk is gezet’ of niets anders heeft gedaan dan informatie te herhalen die hem door politieambtenaren was aangereikt.
Verder is aannemelijk dat de terughoudende wijze van verklaren door [betrokkene 1] geworteld is geweest in angst voor repercussies. Zo is hem door degenen die hij had ontmoet te verstaan gegeven dat hij ‘zijn bek’ dicht moest houden en was hij bang om ‘twee kogels door zijn poten te krijgen’. Het is het hof in dit verband overigens opgevallen dat de verdachte zich in een telefoongesprek van 28 juni 2015 in vergelijkbare termen heeft uitgelaten en toen heeft gezegd dat hij een man met een ‘grote mond’ in zijn ‘kankerpoot’ had moeten schieten.”