Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
25 mei 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 maart 2019. De verdachte, geboren in 1964, was betrokken bij het medeplegen van verduistering van een groot geldbedrag van een hoogbejaarde vrouw. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat H. Bakker uit Amsterdam. De advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de strafmaat.
De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad was om de gevangenisstraf te verminderen tot zeventien maanden en één week, met dezelfde voorwaardelijke straf.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de eenheid van het recht, vooral in zaken die betrekking hebben op de redelijke termijn in strafprocedures. De Hoge Raad heeft de uitspraak ter openbare terechtzitting uitgesproken, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren, evenals de waarnemend griffier.