Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
25 mei 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 september 2019. De verdachte, geboren in 1993, was beschuldigd van medeplegen van mensenhandel door een kwetsbare, verstandelijk beperkte vrouw gedurende zes weken in de prostitutie te laten werken en haar financieel uit te buiten. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van poging tot oplichting. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de vordering van de benadeelde partij en de omzetting van vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel beoordeeld. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het ging om de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, behalve voor de toepassing van vervangende hechtenis. De Hoge Raad heeft bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast in plaats van vervangende hechtenis. Het arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.