Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
19 januari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 september 2019. De verdachte, geboren in 1980, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat L.E.G. van der Hut heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het betreft de toepassing van vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, behalve voor het onderdeel dat betrekking heeft op de vervangende hechtenis.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof de verdachte de verplichting had opgelegd om een schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. Het cassatiemiddel dat hierover klaagde, is door de Hoge Raad gegrond verklaard. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor zover het betreft de toepassing van vervangende hechtenis en bepaald dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, conform artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.