ECLI:NL:HR:2021:740

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
19/02353
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontucht met minderjarige en overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1978, was vervolgd voor ontucht met een 16-jarige jongen, vervaardiging en bezit van kinderporno, bedreiging, valse aangifte en lasterlijke aanklacht. De advocaat-generaal P.C. Vegter had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 31 maanden naar 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De overige cassatiemiddelen werden verworpen, omdat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor deze beslissing, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02353
Datum18 mei 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 mei 2019, nummer 20-002092-13, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J. van Essen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van het onvoorwaardelijke gedeelte daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan 2 jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 31 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 mei 2021.