Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
11 mei 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 13 maart 2020 is gewezen. De verdachte, geboren in 1988, is aangeklaagd voor poging tot doodslag in het verkeer, diefstal van een taxibus en overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft met een gestolen taxibus een bijna frontale botsing veroorzaakt met een motoragent en een flankaanrijding met een achtervolgende politieauto. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De raadsvrouw van de verdachte heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 11 mei 2021.