Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
11 mei 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 14 november 2019. De verdachte, geboren in 1991, was beschuldigd van medeplegen van moord en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie op Sint-Maarten. De advocaat van de verdachte, S.D. Groen, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, waarop de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft echter ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden, aangezien er meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 25 jaren naar 24 jaren en 10 maanden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.