Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
11 mei 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 juni 2019. De verdachte, geboren in 1981, had beroep ingesteld tegen de opgelegde vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het ging om de vervangende hechtenis. De Hoge Raad oordeelde dat de vervangende hechtenis niet kon worden toegepast en dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur kon worden toegepast, conform artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad beoordeelde ook een tweede cassatiemiddel dat betrekking had op de redelijke termijn in de cassatiefase. Het hof had de stukken te laat ingezonden, wat leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn was overschreden. De Hoge Raad besloot dat er geen verdere rechtsgevolgen aan deze overschrijding verbonden hoefden te worden, gezien de opgelegde gevangenisstraf van vier weken.
Uiteindelijk vernietigde de Hoge Raad de uitspraak van het hof voor zover deze betrekking had op de vervangende hechtenis en bepaalde dat gijzeling van gelijke duur kon worden toegepast. Het beroep werd voor het overige verworpen.