Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
11 mei 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 september 2019. De verdachte, geboren in 1963, was in hoger beroep veroordeeld voor witwassen van een aanzienlijk geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat J.J.J. van Rijsbergen cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de ingediende cassatiemiddelen beoordeeld. De eerste klacht betrof de hoogte van het bewezenverklaarde witwasbedrag en de vraag of het hof bij de vaststelling hiervan rekening had moeten houden met een lening die door de moeder van de verdachte was verstrekt. De tweede klacht had betrekking op het financiële onderzoek dat door het Openbaar Ministerie was uitgevoerd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.