ECLI:NL:HR:2021:642

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
20/00767
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bank bij zorgplicht in renteswap-overeenkomst

In deze zaak heeft [eiseres] HOLDING B.V. cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een vordering tegen ING BANK N.V. in verband met een renteswap-overeenkomst. [eiseres] stelt dat ING haar zorgplicht heeft geschonden bij de advisering over deze renteswap. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiseres] over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van [eiseres] verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten zijn begroot op € 2.830,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. De uitspraak is gedaan op 23 april 2021 en is openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/00767
Datum23 april 2021
ARREST
In de zaak van
[eiseres] HOLDING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [eiseres],
advocaat: M.A.M. Wagemakers,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: ING,
advocaat: J. de Bie Leuveling Tjeenk.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/13/612299/ HA ZA 16-729 van de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2018;
het arrest in de zaak 200.239.094/01 van het gerechtshof Amsterdam van 3 december 2019.
[eiseres] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
ING heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor [eiseres] mede door R.A.F. Harmsen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van [eiseres] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ING begroot op € 2.830,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiseres] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren G. Snijders, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
23 april 2021.