Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
20 april 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 juni 2019. De verdachte, geboren in 1972, was veroordeeld voor het uitvoeren van verdovende middelen in strijd met de Opiumwet. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat J. Kuijper. De advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging, en pleitte voor een vermindering van de straf vanwege een inbreuk op het recht op een redelijke termijn van berechting, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de strafmaat. Het tweede cassatiemiddel, dat stelde dat de redelijke termijn was overschreden omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden, werd gegrond verklaard. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren en zes maanden naar zeven jaren en drie maanden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen.