ECLI:NL:HR:2021:638

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
19/02888
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet indienen van cassatiemiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de betrokkene, die niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep was ingesteld tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 juni 2019, waarin een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1974, heeft geen cassatiemiddelen ingediend, wat betekent dat de Hoge Raad het beroep niet in behandeling kon nemen. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De beslissing is genomen op basis van de wettelijke termijn waarbinnen een advocaat een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen, welke termijn niet is nageleefd. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02888 P
Datum20 april 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 juni 2019, nummer 20-001684-15, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Cassatiemiddelen zijn namens deze niet voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de betrokkene een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de betrokkene niet in behandeling kan nemen (zie artikel 437 lid 2 in samenhang met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering).

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 april 2021.