Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
20 april 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de betrokkene, die niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep was ingesteld tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 juni 2019, waarin een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1974, heeft geen cassatiemiddelen ingediend, wat betekent dat de Hoge Raad het beroep niet in behandeling kon nemen. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De beslissing is genomen op basis van de wettelijke termijn waarbinnen een advocaat een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen, welke termijn niet is nageleefd. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaren.