Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
13 april 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 november 2019. De verdachte, geboren in 1992, was in deze strafzaak veroordeeld voor bedreiging van een winkelmedewerkster en voor bedreiging met een terroristisch misdrijf, alsook voor belediging van een reclasseringsmedewerker. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De advocaat-generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en dat er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de door het hof gelaste maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zich niet leent voor vermindering, en heeft met dat oordeel volstaan. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.