Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
13 april 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 december 2019. De verdachte, geboren in 1988, was in hoger beroep veroordeeld voor verkrachting (artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht) en poging zware mishandeling (artikel 45 jo. 302 van het Wetboek van Strafrecht). De verdediging heeft een cassatiemiddel ingediend, waarin werd betoogd dat het bewijsminimum, zoals vastgelegd in artikel 342.2 van het Wetboek van Strafvordering (unus testis), niet was gehaald. De advocaat-generaal, E.J. Hofstee, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.