ECLI:NL:HR:2021:557

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
20/01674
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het hof inzake vervangende hechtenis en taakstraf in een strafzaak betreffende deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 juni 2018. De verdachte, geboren in 1967, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met het illegaal verhandelen van auto’s. De Hoge Raad heeft het beroep ingesteld door de verdachte, waarbij de advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker betrokken waren. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, met name wat betreft de duur van de opgelegde straf en de toepassing van vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen.

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Echter, het cassatiemiddel dat betrekking had op de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel slaagde. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor zover vervangende hechtenis was toegepast, en heeft bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Daarnaast is de opgelegde taakstraf verminderd vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, wat leidde tot een vermindering van de taakstraf met dertig uren.

In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, de taakstraf verminderd naar 170 uren en de duur van de vervangende hechtenis aangepast. Het beroep werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01674
Datum13 april 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 juni 2018, nummer 24/001463-09, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de duur van de opgelegde straf en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregelen vervangende hechtenis is toegepast en dat de Hoge Raad bepaalt dat telkens gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde taakstraf van tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen hechtenis. In de omstandigheid dat de Hoge Raad als gevolg van de vertraging van meer dan twaalf maanden die is opgetreden bij de inzending van de stukken, pas nu uitspraak kan doen, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde taakstraf te verminderen met dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast en wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 170 uren, subsidiair 85 dagen hechtenis belopen;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 april 2021.