Uitspraak
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
9 april 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door betrokkene, wonende te [woonplaats]. Betrokkene had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2020, waarin een zorgmachtiging was verleend. De officier van justitie in het arrondissement Amsterdam was de verweerder in cassatie, maar heeft geen verweerschrift ingediend. De Hoge Raad verwijst naar de beschikking van de rechtbank voor het verloop van het geding in feitelijke instantie.
De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat het cassatieberoep moest worden verworpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de beschikking van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt de rol van de rechter in zorgzaken en de verplichting om afschriften van proces-verbaal van de mondelinge behandeling te verstrekken, wat van belang is voor de transparantie en rechtsbescherming in dergelijke procedures.