In deze zaak heeft Qatar Airways, gevestigd te Doha, Qatar, cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een groep passagiers die gezamenlijk compensatie eisen voor een vertraagde vlucht op basis van EU-verordening 261/2004. De passagiers hebben gezamenlijk een dagvaarding ingediend, waarbij het schadebedrag per passagier onder de appelgrens van artikel 332 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ligt. De centrale vraag in deze procedure is of de luchtvaartmaatschappij ontvankelijk is in het hoger beroep tegen het toewijzende vonnis van de kantonrechter.
De Hoge Raad heeft de klachten van Qatar Airways over het arrest van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. Het is niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoord wordt gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het beroep van Qatar Airways verworpen en de luchtvaartmaatschappij veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de passagiers zijn begroot op nihil. Dit arrest is gewezen op 9 april 2021 en openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.