ECLI:NL:HR:2021:528

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
19/05893
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bank bij aandeelhoudersgeschil en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij eisers, bestaande uit verschillende vennootschappen en stichtingen, schadevergoeding vorderden van ING Bank N.V. De vordering was gebaseerd op de stelling dat de bank had nagelaten om te voorkomen dat andere aandeelhouders de vennootschappen leeg haalden. De eisers voerden aan dat de bank aansprakelijk was voor de schade die zij hierdoor hadden geleden. De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers over het arrest van het gerechtshof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep van de eisers verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ING zijn begroot op een totaal van € 6.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/05893
Datum9 april 2021
ARREST
In de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. MAATSCHAPPIJ WILHELMINA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. [C] HOLDING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
5. [C] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
6. FIPARDO HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
7. STICHTING BEHEER DERDENGELDEN CAUTE,
gevestigd te Amsterdam,
8. STICHTING [eiseres 8],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERS tot cassatie,
hierna gezamenlijk: [eisers],
advocaat: J. van Weerden,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: ING,
advocaten: A. Stortelder en B.T.M. van der Wiel.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/13/614832/HA ZA 16-912 van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2017;
het arrest in de zaak 200.235.712/01 van het gerechtshof Amsterdam van 24 september 2019.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
ING heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor ING mede namens J.R.T. Bouma.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ING begroot op € 6.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eisers] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren G. Snijders, als voorzitter, H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
9 april 2021.