Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
12 januari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 juni 2019. De verdachte, geboren in 1982, was aangeklaagd voor het aanwezig hebben van amfetamine, LSD, cocaïne, MDMA en 2C-B, in strijd met artikel 2 van de Opiumwet. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat R.T. Poort uit Beverwijk. De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om advies uit te brengen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen en heeft besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft en de verdachte niet in het gelijk wordt gesteld.
De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.