ECLI:NL:HR:2021:499

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
20/04426
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafzaak met betrekking tot poging tot doodslag en bedreiging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2021 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvrager, M. Çankaya, was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en bedreiging, gepleegd op 18 juni 2017 in Arnhem. De aanvrager stelde dat er ernstig vermoeden bestond dat het hof hem zou hebben vrijgesproken of zijn beroep op noodweer(exces) zou hebben gehonoreerd, indien het hof op de hoogte was geweest van een whatsappgesprek tussen de moeder van het slachtoffer en de schoonzus van de aanvrager. Dit gesprek zou volgens de aanvrager relevante informatie bevatten die zijn verdediging zou ondersteunen.

Het hof had eerder geoordeeld dat de aanvrager niet geloofwaardig was en dat zijn verklaringen niet overeenkwamen met de verklaringen van de getuigen. De Hoge Raad oordeelde dat het overgelegde whatsappgesprek, dat zeven maanden voor het incident was verzonden, niet voldoende was om het ernstige vermoeden te wekken dat het hof tot een andere uitspraak zou zijn gekomen. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af. De uitspraak benadrukt het belang van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en de noodzaak van substantiële nieuwe informatie voor een herziening van een strafzaak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04426 H
Datum6 april 2021
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 mei 2018, nummer 21-000068-18, ingediend door M. Çankaya, advocaat te Lent,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft de aanvrager veroordeeld voor (feiten 1 en 2, telkens:) poging tot doodslag en (feit 3) bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, tot een gevangenisstraf van acht jaar.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Bewezenverklaring en bewijsvoering

3.1
Ten laste van de aanvrager is bewezenverklaard dat:
“feit 1 primair:
hij op 18 juni 2017 te Arnhem, gemeente Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, door die [slachtoffer 1]:
- meermalen met een mes te steken en/of te snijden in de boven- en onderarmen, in elk geval in/tegen/op het lichaam van die [slachtoffer 1], en
- met een mes te steken en/of te snijden in het gezicht van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 primair
hij op 18 juni 2017 te Arnhem, gemeente Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk van het leven te beroven, door die [slachtoffer 2]:
- met een mes te steken en/of te snijden in de buik(streek) van die [slachtoffer 2] en
- met een mes te steken in de linkerschouder en/of de rug van die [slachtoffer 2] en
- meermalen met een mes te steken en/of te snijden in het linkerbeen, in elk geval in/tegen/op het lichaam van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3:
hij op 18 juni 2017 te Arnhem, gemeente Arnhem, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (in de Turkse Taal) geschreeuwd: “Ik maak jullie dood, ik maak jullie dood” en “Kom hier, ik ga schieten”, althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard of strekking.”
3.2
De uitspraak van het hof houdt het volgende in:
“Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de verklaringen van de aangevers betwist. Volgens de verdediging is de agressie in eerste instantie van aangevers uitgegaan; zij hebben verdachte geslagen en geschopt en tegen deze wederrechtelijke aanranding heeft verdachte zich verweerd door een mes te hanteren. Kort gezegd stelt de verdediging dat verdachte primair heeft gehandeld in een noodweersituatie, dan wel dat sprake is geweest van noodweerexces. De verdediging concludeert dat verdachte derhalve vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde, dan wel dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bewijsoverwegingen en bewezenverklaring
Het hof zal het beroep op noodweer en noodweerexces in dit hoofdstuk bespreken, omdat de waardering ervan nauw samenhangt met de waardering van het bewijs.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet het handelen van verdachte zijn geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Van noodweerexces is sprake indien de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden en die overschrijding een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door die aanranding is veroorzaakt.
Het staat vast dat verdachte en aangevers op 18 juni 2017 aanwezig waren in een café/theehuis in Arnhem. Verdachte is op verzoek van één van de aangevers met hen van het café weggelopen. Vervolgens heeft er een incident plaatsgevonden, waarbij verdachte een mes heeft gehanteerd en waarbij beide aangevers ernstig gewond zijn geraakt en naar het ziekenhuis zijn overgebracht.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde:
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij en [slachtoffer 1] met verdachte van het café wegliepen. Na enkele meters legde verdachte een hand op de schouders van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] duwde verdachte weg, maar dat ging niet heel erg hard. Hierop pakte verdachte een mes uit zijn zak. Vervolgens voelde [slachtoffer 2] dat hij van achteren werd vastgepakt door de lange man en dat verdachte hem meerdere keren stak met het mes. [slachtoffer 1] kwam te hulp en werd toen ook gestoken door verdachte. Daarna renden ze weg. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij drie of vier keer is gestoken; achter in zijn linkerschouder, in zijn linkerbeen en in zijn buik.
De rapporterende forensisch arts heeft beschreven dat bij aangever [slachtoffer 2] (onder andere) de volgende verwondingen zijn geconstateerd:
- een diepe steekwond in de linkerflank van de buik, welke insteekwond de linker leverkwab heeft beschadigd (scheur);
- een diepe steekverwonding in de achterzijde van de linker bovenarm, regio schouder, inwendig doorlopend tot in de achterzijde van de borstwand tussen de derde en vierde rib;
- een steekverwonding in de linker heup, waarbij de huid geheel door is, en diverse plaatsen kras- of schaafverwondingen.
In het rapport stelt de forensisch arts dat [slachtoffer 2] minimaal zes keer is gestoken c.q. gekrast. De krasverwondingen op de linkerborst, op de linkerflank van de buik en op de linker bovenarm passen eerder bij een afweer van het slachtoffer op het mes van de verdachte, dan dat het slachtoffer zich actief in het mes heeft geslagen.
De zeer diepe steekverwondingen in de buik, de achterzijde linker schouder regio en de linker heup passen bij een met zeer veel kracht ingebracht mes in het lichaam. Het slachtoffer heeft drie steekverwondingen in drie verschillende en ver van elkaar afliggende locaties in het lichaam. Het is onaannemelijk dat het voorval van zich in het mes te hebben geslagen door het slachtoffer zich driemaal accidenteel heeft voorgedaan. Wanneer het slachtoffer zichzelf in het mes zou hebben geslagen moet degene die het mes in de hand had dit zeer stevig hebben vastgehouden waarbij minstens drie maal een stekende beweging is gemaakt in de buik, de achterzijde linker schouder regio en de linker heup. Derhalve is het zeer aannemelijk dat er sprake is geweest van een actief stekende beweging van de dader in plaats van een passief in een mes vallende beweging door het slachtoffer, aldus de forensisch arts.
Tevens rapporteert de forensisch arts dat het CT-onderzoek liet zien dat het insteektraject net onder de vena porta van de lever is. Veneuze bloedingen kunnen met zeer veel bloedverlies gepaard gaan, hetgeen in beginsel dodelijk is. Het CT-onderzoek liet een insteektraject zien doorlopend tot in de achterzijde van de borstwand tussen de derde en vierde rib.
Indien de long was aangeprikt was er een pneumothorax (gat in een long) ontstaan. Hierbij kunnen hart met vaatstelsel en longen gecomprimeerd worden, hetgeen in beginsel dodelijk is.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij naar verdachte is toegelopen en tegen hem heeft gezegd dat hij met hem, verdachte, wilde praten. Vervolgens liep hij met verdachte en [slachtoffer 2] een meter of 5 à 10 van het café richting de moskee. Op een gegeven moment werd hij boos en gaf hij verdachte een duw met twee handen. Verdachte ging daardoor een stapje achteruit, maar viel niet. Uit het niets werd [slachtoffer 1] vervolgens door verdachte gestoken in zijn linkerarm, aan de onderkant van zijn bovenarm. Hij zag ineens bloed bij zijn linkerarm. Hij zag dat [slachtoffer 2] werd vastgehouden door de lange man . Verdachte ging vervolgens naar [slachtoffer 2] en stak hem met het mes in zijn buik. Hij maakte meerdere snij bewegingen richting de buik van [slachtoffer 2]. Ook zag [slachtoffer 1] dat verdachte [slachtoffer 2] in zijn rug stak.
Bij zijn tweede verhoor heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij verdachte heeft weggeduwd omdat hij niet verder met hem wilde praten en dat hij, toen verdachte het mes pakte, verdachte heeft geslagen. Ook [slachtoffer 2] heeft verdachte geslagen.
[slachtoffer 1] heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 24 oktober 2017 verklaard dat hij verdachte heeft geslagen om het mes weg te slaan wat verdachte in zijn hand had.
De forensisch arts heeft bij [slachtoffer 1] het volgende letsel beschreven:
- twee krasverwondingen op de rechter onderarm en linker buik;
- een snij verwonding op de linkerzijde van het hoofd regio slaap;
- een matig diepe steekverwonding op de rechter onderarm;
- een zeer diepe steekverwonding in de linker okselplooi met een begeleidende veneuze bloeding.
Verder heeft deze arts gerapporteerd dat het letsel met een mes met zowel een snijdende en stekende eigenschap kan zijn toegebracht. Gezien het letsel is er minimaal vier keer gestoken c.q. gesneden c.q. gekrast. De krasverwondingen op buik en rechter onderarm, de snijwond op de linkerzijde van het hoofd en de matig diepe steekverwonding in het verlengde van de krasverwonding op de rechter onderarm passen eerder bij een afweer van het slachtoffer op het mes van de verdachte, dan dat het slachtoffer zich actief in het mes heeft geslagen.
De zeer diepe steekverwonding in de linker okselplooi past bij een met zeer veel kracht ingebracht mes in de okselplooi. Wanneer slachtoffer zichzelf in het mes zou hebben geslagen, moet degene die het mes in de hand had, dit zeer stevig hebben vastgehouden, waarbij een stekende beweging is gemaakt in de linker okselplooi. Het is zeer aannemelijk dat er sprake is geweest van een actief stekende beweging van de dader in plaats van een passief in een mes vallende beweging door het slachtoffer.
Verdachte heeft bij de behandeling van de zaak door het hof ter terechtzitting van 16 mei 2018 verklaard, dat hij bij het café/theehuis was en dat aangevers hem uitnodigden voor een gesprek. Verdachte is met hen meegegaan. Verdachte verklaarde dat hij vervolgens werd geslagen en geschopt door aangevers, dat hij, terwijl hij werd geslagen en geschopt, naar de overkant van de straat is gekropen naar een fiets die bij een lantaarnpaal stond. Daar aangekomen heeft hij de fiets als dekking gebruikt en heeft hij uit zijn rechter broekzak (voorzijde) een mes gepakt. Dit mes heeft hij gebruikt ter afschrikking van zijn belagers, aldus verdachte.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven het mes in zijn rechterhand te hebben vastgehouden. Dat is zowel het geval geweest toen hij op zijn knieën op de grond zat als in een situatie waarbij hij op korte afstand tegenover een van de aangevers stond. In laatstgenoemde situatie hield hij het mes met de punt van het mes naar voren gericht. Verdachte heeft verder verklaard dat hij het mes gebruikte om zich te verdedigen, dat hij daarbij zig- zagbewegingen maakte met het mes en dat hij daarbij mogelijk aangevers heeft geraakt met het mes.
Tevens heeft verdachte eerder verklaard dat het gevecht tussen hem en aangever zo’n 15 tot 20 minuten duurde. Ter zitting van het hof heeft verdachte over dat genoemde tijdsverloop nog wel opgemerkt, dat dit niet juist is weergegeven Verdachte heeft willen aangeven dat een incident als hier aan de orde in de beleving van een slachtoffer als veel langer wordt ervaren dan deze in werkelijkheid is.
Verdachte heeft zich twee dagen na het voorval gemeld bij de politie en hij heeft daar zijn verwondingen laten zien. Beschreven is dat hij op zijn knokkels van zijn rechterhand schaafverwondingen had. Op zijn linkerhand was een kras te zien. Op zijn linker onderarm en linker bovenarm waren in totaal drie krassen te zien en verdachte heeft verklaard dat hij last had van zijn achterhoofd. Verder heeft hij verklaard dat twee tanden los zaten en dat hij wat schade had aan de binnenkant van zijn bovenlip.
Beoordeling
Het hof merkt op, evenals de verdediging, dat de verklaringen van aangevers op enkele ondergeschikte onderdelen tegenstrijdigheden bevatten, echter in de kern -en op essentiële punten- ondersteunen de verklaringen van beide aangevers elkaar. Ook stelt het hof vast dat de verklaringen van de aangevers zeer goed passen bij de bij hen door de forensisch arts geconstateerde letsels en de door hem daaraan verbonden conclusies met betrekking tot de meest aannemelijk geachte toedracht.
Het hof heeft derhalve geen reden om aan de betrouwbaarheid van de door beide aangevers afgelegde verklaringen te twijfelen en neemt die verklaringen tot uitgangspunt bij de vaststelling van de feitelijke gang van zaken.
Het hof stelt in dit verband vast dat verdachte over meerdere, voor deze zaak essentiële, onderdelen van het voorval juist wisselende en ook tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. De verklaringen van verdachte komen bovendien op van belang zijnde onderdelen niet of nauwelijks overeen met de verklaringen van de vele in deze zaak gehoorde getuigen. Geen van de getuigen heeft namelijk verklaard dat het incident tussen verdachte en aangevers minutenlang duurde en ook is bijzonder opvallend - gelet op de prominente rol die dit onderdeel in verdachtes verklaring heeft - dat geen van de getuigen heeft verklaard over het kruipen van verdachte naar de fiets/lantaarnpaal.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte -voor het eerst- verklaard dat hij op het moment dat hij door de aangevers werd belaagd en aangevallen om hulp heeft geroepen.
Het hof stelt vast dat ook daarover door geen van de getuigen is verklaard, terwijl dit in de gegeven situatie - het incident speelde zich op relatief korte afstand af van het café - voor de hand zou liggen.
Ook stelt het hof vast dat het bij verdachte geconstateerde relatief geringe letsel niet kan passen bij de door hem afgelegde verklaringen. Het is onaannemelijk dat iemand die - op de wijze zoals verdachte heeft beschreven - minutenlang vrijwel continu door aangevers zou zijn geschopt en geslagen, op alle mogelijke plekken van het lichaam, niet ten minste diverse blauwe plekken, bloeduitstortingen en/of zwellingen zou hebben.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte en beide aangevers op enig moment van het café/theehuis wegliepen. Aangever [slachtoffer 1] gaf verdachte vrij kort hierna een duw waarop verdachte een mes pakte, waarmee hij de verwondingen bij de aangevers heeft toegebracht. Door minimaal tien keer met veel kracht te steken en te snijden en daarbij, onder meer, zeer diepe steekwonden toe te brengen aan aangevers, op plaatsen waar steekwonden in beginsel dodelijk kunnen zijn, waren de handelingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan zo zeer gericht op het doden van beide aangevers, dat daaruit het opzet op dat gevolg - het overlijden van aangevers - van verdachte blijkt. Dat aangevers uiteindelijk niet zijn komen te overlijden, is niet aan verdachte te danken geweest.
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden en overweegt ten aanzien van het beroep op noodweer c.q. noodweerexces in het bijzonder nog als volgt.
Het hof gaat er vanuit dat het slaan door aangevers van verdachte slechts plaatsvond uit zelfverdediging, als reactie op het trekken van het mes door verdachte. Zoals eerder overwogen, heeft het hof geen reden aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers te twijfelen, ook niet op dit punt.
De enkele duw door aangever [slachtoffer 1], waarvan niet is gebleken dat verdachte daardoor ten val is gekomen en/of daarvan letsel of pijn heeft ondervonden, is onvoldoende om te kunnen spreken van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was.
Zelfs als die enkele duw al zou kunnen worden aangemerkt als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, dan heeft verdachte in ieder geval door het gebruik van een mes en de wijze van dit gebruik, de grenzen van de noodzakelijke verdediging (subsidiariteit en proportionaliteit) ver overschreden.
Derhalve is geen sprake geweest van een noodweersituatie. Nu geen sprake is van een noodweersituatie wordt ook niet voldaan aan de vereisten voor noodweerexces. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij en [slachtoffer 2] na het steekincident samen zijn weggerend richting de moskee. Tijdens het rennen hoorde [slachtoffer 1] verdachte schreeuwen: “Ik maak jullie dood, ik maak jullie dood”. Na een tijdje zag [slachtoffer 1] een grijze auto aankomen waar verdachte uit sprong en schreeuwde: ‘Kom hier, ik ga schieten”.
[slachtoffer 2] heeft deze woorden niet gehoord, maar heeft wel bevestigd dat hij en [slachtoffer 1] na het steekincident samen richting de moskee zijn gerend en dat verdachte uit een auto stapte en dingen riep. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat verdachte riep “Ik maak jullie af, dat hij iets in zijn hand had en naar hen toe rende.
Verdachte heeft verklaard dat aangevers na het incident rennend zijn weggegaan. Hij is toen 8 à 10 meter achter hen aangegaan en heeft geluid gemaakt om hen weg te jagen. Hij heeft mondeling wat gezegd. Ook heeft hij in de auto gezeten richting de moskee en heeft toen weer wat gezegd. Hoewel hij bij de politie heeft verklaard op dat moment niet uit de auto te zijn geweest, heeft verdachte ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij op die momenten wel vier keer uit de auto is geweest.
Beoordeling
Gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] en op de bevestiging op onderdelen daarvan door [slachtoffer 2] en verdachte acht het hof de onder 3 tenlastegelegde bedreiging bewezen.”

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. Daartoe wordt aangevoerd dat het ernstig vermoeden bestaat dat het hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken, althans het beroep op noodweer(exces) zou hebben gehonoreerd, als het bekend was geweest met de inhoud van het bij de aanvraag gevoegde whatsappgesprek van 26 oktober 2016 tussen - volgens de aanvraag - de moeder van het slachtoffer [slachtoffer 1] en de schoonzus van de aanvrager. Dit gesprek houdt volgens de aanvraag in dat de moeder van [slachtoffer 1] tegen de schoonzus van de aanvrager heeft gezegd: “Als hij ([aanvrager]) nogmaals mij lastig valt...?... [aanvrager] zal dan problemen krijgen. Hij zal klappen krijgen en ik zal hele erge verklaringen afleggen over hem”.
4.3
Zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven overwegingen heeft het hof de stelling van de aanvrager verworpen dat hij door de aangevers werd aangevallen en dat hij om hulp heeft geroepen. Het hof heeft daartoe onder meer overwogen dat geen van de getuigen daarover heeft verklaard, terwijl dat gezien de plaats van het incident wel voor de hand had gelegen, en dat het bij de aanvrager geconstateerde relatief geringe letsel niet kan passen bij de door hem afgelegde verklaringen. Het nu overgelegde - weinig zeggende en niet gedetailleerde - whatsappgesprek van ruim zeven maanden vóór dat incident wekt niet het ernstige vermoeden dat, indien dit gesprek bekend zou zijn geweest bij het hof, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging van de gewezen verdachte.
4.4
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

5.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 april 2021.