In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 20/00581. Het betreft een beklag over beslag op digitale gegevens, dat is gelegd onder de klagers in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar valsheid in geschrift, oplichting en bedrog met betrekking tot betaalde sms-diensten. De rechtbank Amsterdam had op 19 november 2019 een beschikking gegeven waarin het klaagschrift gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar verzuimd om de in artikel 552a lid 10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bedoelde last te geven voor de vernietiging van bepaalde gegevens. De klagers, vertegenwoordigd door hun advocaat L.E.G. van der Hut, hebben cassatie ingesteld tegen deze beschikking.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking, maar alleen ten aanzien van de beslissing tot opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank inderdaad heeft verzuimd de noodzakelijke last te geven voor de vernietiging van de niet definitieve en niet volledig uitgefilterde kopieën van het digitale beslag. Dit verzuim is door de Hoge Raad hersteld, waarbij de vernietiging van de gegevens is gelast. De overige klachten van de klagers zijn door de Hoge Raad verworpen, omdat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wet bij het behandelen van verzoeken tot vernietiging van gegevens die zijn verkregen tijdens een doorzoeking. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op digitale gegevens en de bescherming van privacy.