ECLI:NL:HR:2021:434

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
20/03811
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 27 oktober 2020, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak werd behandeld. De Rechtbank had betrekking op een door belanghebbende voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad op 7 januari 2021 belanghebbende heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling daarvan. Ondanks dat de brief volgens Track&Trace is afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. Op 9 februari 2021 heeft de griffier belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet is betaald. De argumenten die belanghebbende in haar brief van 10 februari 2021 aanvoert, zijn door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 26 maart 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/03811
Datum26 maart 2021
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 27 oktober 2020, nr. SGR 20/2784 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 7 januari 2021 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door de gemachtigde van belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 9 februari 2021 een bericht in het digitaal dossier van belanghebbende geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid is gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet is betaald. Hetgeen belanghebbende in haar via het webportaal van de Hoge Raad ingediende brief van 10 februari 2021 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2021