ECLI:NL:HR:2021:433
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P]. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 september 2020, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 21 februari 2020 werd behandeld. Tevens was er een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die betrekking had op de beslissing van de Inspecteur op een verzoek van belanghebbende om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, alsook op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 26 maart 2021, en het arrest is gewezen door vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.