ECLI:NL:HR:2021:433

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
20/03465
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P]. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 september 2020, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 21 februari 2020 werd behandeld. Tevens was er een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die betrekking had op de beslissing van de Inspecteur op een verzoek van belanghebbende om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, alsook op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 26 maart 2021, en het arrest is gewezen door vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/03465
Datum26 maart 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN (vertegenwoordigd door [P])
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 september 2020, nr. BK-19/00554, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 21 februari 2020 en op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/1044) betreffende de beslissing van de Inspecteur op een verzoek van belanghebbende op grond van artikel 7:15, lid 2, Awb om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, en de beslissing van de Rechtbank op het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 Awb.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen.
De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2021.