In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 3 maart 2020. De zaak betreft een huurovereenkomst van een woning en de vraag of deze overeenkomst de gehele woning, inclusief de zolderverdieping, betreft. Eiser is vertegenwoordigd door zijn advocaat R.K. van der Brugge, terwijl verweerder, wonende te [woonplaats], niet is verschenen. De Hoge Raad heeft de klachten van eiser over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder zijn begroot op nihil. Dit arrest is gewezen op 19 maart 2021.